Eerste boek
Eerste hoofdstuk
Hoe Hansje werd grootgebracht door zijn tante en op zesjarige leeftijd naar school werd gebracht
Het 1478e jaar van ons heil, het eerste jaar van mijn leven, stond in het teken van het gebed: "Zie, het hout van het kruis". Zestien jaar na de inname van onze hoofdstad1, twee jaar na de bedevaart naar het dorp Niklashausen2 en na het einde van de bezetting, toen moeder opnieuw zwanger was en de geboorte van onze zuster Margareta verwachtte, werd ik negen maanden na mijn geboorte door mijn vaders zuster van de moederborst gehaald. De tante, die kinderloos was, nam me bij zich als haar zoon en heeft mij vele jaren tot aan haar dood liefdevol en teder grootgebracht. Toen ik zes werd, liet ze me naar school gaan om me enige basiskennis te laten bijbrengen, hoewel ik nog nauwelijks goed kon spreken. Ze was namelijk een verstandige vrouw en dacht waarschijnlijk aan het advies van die dichter:
Als je verstandig bent, o jongeling, leer dan zo vroeg mogelijk.
Morgen is het te laat: leer daarom reeds vandaag!
❡ En Salomo3 adviseert: "Als je kinderen hebt, voed ze dan op!"
❡ Zelfs Virgilius4 vermaant en spoort in het twaalfde boek van de Aeneas de jongens aan tot ontwikkeling en deugd:
Leer van mij, mijn zoon, daadkracht en eerlijk streven,
Maar van anderen geluk. Vandaag zal in de strijd je beschermen
Deze hand van mij die je zal leiden naar een rijke beloning.
Wees je daarvan bewust zodra je op rijpere leeftijd komt ...
❡ En Ovidius5 zegt: "Romeinse jeugd, ik vermaan u, leer de schone wetenschappen!"
❡ En ook Seneca6 zegt dat vrije tijd zonder wetenschap de dood is en de begrafenis van een levende mens.
❡ Alleen al om deze reden vonden onze voorvaderen het noodzakelijk om de jongens te laten leren, zodat ze niet doelloos over straat zwerven, waar ze zo gemakkelijk worden bedorven door de arglist van het kwade en geïnfecteerd door die zonde, uit wier ketenen zij, ook wanneer ze tot bezinning komen, zichzelf bijna nooit kunnen bevrijden. "Elk vat houdt de geur vast die het ooit had toen het nog nieuw was ..." zoals Flaccus7 opmerkt. Het spreekwoord zegt: "Jong geleerd, oud gedaan." Volgens de stelling van de filosoof namelijk is de geest van een kind een onbeschreven blad: de eerste indrukken beklijven het best. Maar toch bestaat er niets edeler en nuttiger dan de wetenschap en de deugd, waarvan men de beginselen daarom ook de kleintjes in hun ontvankelijkste leeftijd al moet inprenten, omdat hun geest dan nog daarvoor open staat. Onder bedreiging met de roe van de schoolmeester zullen ze sneller het goede oefenen en het kwade leren vermijden. Vaak komen ze naar school en hebben ze in het ouderlijk huis in een tuchtloze omgeving geleefd en reeds in hun gevoelige jaren het kwaad gezien en gehoord, waardoor hun hart is aangetast. Ook zegt de mosaische8 overlevering: "De geest en de gedachten van de mens zijn vanaf de jeugd reeds tot het kwade geneigd." Waar iemand van jongs af aan aan gewend is, daar blijft hij aan vasthouden, ook als hij volwassen geworden is, tenminste als hij later geen speciale behandeling of speciale hulp uit de Hemel ontvangt. Met goede reden en terecht zegt daarom de wijze man9: "De jongeling zal niet afwijken van zijn weg, ook niet wanneer hij oud geworden is." Daarom mag er geen schandelijk woord over de drempel komen van het heiligdom, waarin een kind woont. Daarvan moeten tuchteloze vrouwen van lichte zeden en het nachtelijk gekweel van liefdesparen wegblijven. Je behoort een heel speciale schroom en eerbied te hebben voor het kind. Als je iets schandelijks van plan bent, wees je dan goed bewust van de leeftijd van het kind. Als je wilt zondigen, moet je kleine kind ver weg zijn.
❡ Dit en veel meer dat ze van de predikers in de kerk uit de werken van zowel heidense als katholieke schrijvers over de opvoeding van kinderen had gehoord, bewaarde de wijze vrouw in haar hart en ze had dus liever dat ik op school zat, ver weg van de lichtzinnige dienstmeiden, dan dat ik de hele dag thuis bleef.
❦
Tweede hoofdstuk
Hoe goed Hansje het bij zijn tante had en hoe hij haar later door de dood verloor
Om me te leren lezen en me te vrijwaren tegen luiheid en verleiding, werd ik door mijn tante naar school gebracht. Om te beginnen maakte ze me hiermee blij door me pretzels te geven; want het was de vastentijd, het feest van Sint Gregorius. Op deze dag kwamen oudergewoonte de kinderen voor het eerst naar school10. Zo maakte ze het voor mij in het begin prettig, volgens de woorden van Horatius: "Vriendelijke leraren geven vanouds de kinderen koekjes zodat ze met plezier de eerste beginselen van de kennis zullen leren." 11
❡ Maar toen het tegen vastentijd afgelopen was met de pretzels, vijgen, rozijnen en amandelen waarmee in de eerste dagen van het nieuwe schooljaar de kinderen naar school werden gelokt en als jonge aanplant werden gekoesterd, toen leek het tante alsof elk verlangen om te leren in mij was verdwenen. Nu, vond ze, moest dit verlangen niet meer met vleiende woorden, maar met vrees worden bijgebracht. Als ik niet wilde, zorgde ze ervoor dat ik met een stekelige roe naar school werd gedreven, waar ze me eerder met fruit en gebak naar toe had gelokt. Zo ging ik ongeveer vier jaar naar school en werd ik door mijn pleegmoeder met de nodige zorg en liefde omringd, toen ze werd overvallen door een ziekte en het God behaagde om haar uit dit leven te nemen. O, wat hadden vrienden en buren een groot verdriet. Hoe groot was het geweeklaag van weduwen en wezen, aan wie ze elke dag zo royaal aalmoezen had gegeven. Ze was namelijk erg rijk. Maar menigeen die niet bekend was met haar achtergrond, kon denken dat ze uit een eenvoudige familie zoals de onze kwam. Geboren in de stad Butzbach in het district Buchonië, dat meestal de Wetterau wordt genoemd, is zij als vreemd meisje naar de stad12 gekomen; en de Schenker van alle goede dingen zorgde ervoor dat ze trouwde met een zeer rijke man. Zolang ze leefde, nam het vermogen ruimschoots toe en leek het met de dag groter te worden. Maar deze zegen was niet zozeer te danken aan de inspanningen van de man (hij was een handwerksman); hij schreef het terecht toe aan de verstandige huishouding en het deugdzame gedrag van zijn huisvrouw.
❡ Maar al snel moest hij toezien hoe zijn huishouden kromp, toen hij, na de dood van zijn eerste vrouw, met een heel jonge vrouw trouwde, totaal verschillend in leeftijd en karakter van de eerste, en nogal lichtzinnig. Zo rijk en gelukkig als hij eerst was geweest, zo plotseling en snel geraakte hij nu door verspilling in ellende en armoede. Sommigen verbaasden zich daarover, maar dachten dat het hem was overkomen na een rechtvaardig goddelijk oordeel. Hij had uit dwaze liefde voor zijn tweede vrouw de laatste wil van zijn eerste vrouw, die wegens haar wijsheid en vroomheid door God zo met zijn aardse bezittingen was gezegend, niet uitgevoerd. Haar testament dat zij had opgemaakt, heeft hij namelijk tot op de dag van vandaag niet uitgevoerd. Zo is ook hij geruime tijd geleden overleden en heeft hij zijn dochter zo ongelukkig met schulden beladen achtergelaten, dat haar na de verkoop van de bezittingen en de betaling van de schuldeisers niet meer dan de vier kale muren van het huis restten.
❡ Maar wat betreft de eerste huisvrouw, mijn tante: wat was zij liefdevol voor de armen, en wat lukte het haar goed om de welstand in huis met beleid te vergroten! Wat was ze vroom en godvrezend, de dappere vrouw, met haar dagelijks groeiende rijkdom! Ik herinner me vaak dat als haar man op reis was en ze een klein meisje bij haar liet slapen, ze de nacht meer doorbracht met bidden dan met slapen, of dat ze bijna de hele nacht zich geen rust gunde om mij te onderrichten over de angst voor God, de gebeden, de juiste manier om te bidden en de goede manieren. Ja, als ik zo'n moeder tot op de dag van vandaag had gehad, dan zou ik nooit zoveel ellende hebben meegemaakt als ik in dit boekje zal beschrijven. Haar liefde voor mij was namelijk zo groot dat er werd gezegd dat ze me niet als een kind van haar broer behandelde, maar mij voedde en verzorgde als haar eigen kind.
❡ O, ik ongelukkige! In die tijd at ik nog luxe broodjes, maar kort daarna moest ik onder de tafels van vreemden de kruimels van de grofste broden bij elkaar sprokkelen. In die tijd zagen onze vrienden mij nog met rode schoenen en glanzende kleren; kort daarna moest ik als een balling mijn dagen bij onbekende mensen doorbrengen, te vergelijken met een weelderige akker, die eerst de hem toevertrouwde zaden onder de zon kan laten groeien tot grote vreugde van zijn meester, maar die daarna het oog van zijn meester bezorgd maakt, als hij er woest bij ligt, onder de rijp en vorst. Zo was het ook met mij en mijn tante, of, zoals zij liever had dat ik haar noemde, mijn moeder. Zolang ze leefde, groeide ik op als een fijne jongen, maar al snel moest ik een stijf en grof kledingstuk dragen. Het scheelde maar weinig of ik had dat ironische woord van de dichter op mij kunnen toepassen: "Deze jongen is de ideale schoonzoon van de koning en zijn gemalin." Op al mijn paden ontsproten rozen, zoals dezelfde satiricus zegt. Vluchtig en gelukkig, verliepen de jongensjaren. Zonder te weten hoe gelukkig ik was, leefde ik voort en besefte niet hoe kort het leven der sterfelijken is.
❡ Maar genoeg uitgeweid! Ik vervolg mijn verhaal, en bij deze herinnering aan mijn gelukkige kindertijd beveel ik mijn goede moeder aan bij onze lieve Heer en wens dat het haar goed gaat in het vaderland dat ze nu bewoont.
❦
Derde hoofdstuk
Hoe Hansje werd meegegeven aan een oudere student op trektocht
Na de dood van mijn pleegmoeder keerde ik terug naar mijn ouders, maar moest toch naar school blijven gaan. Hier moet ik mijn kinderachtige onbegrip bekennen: bij de dood van mijn tante vond ik het een troostrijke gedachte dat ik nu van de school verlost zou zijn. Maar omdat ik nog steeds tegen mijn zin moest leren, begon ik te spijbelen. Ik verstopte mezelf dan aan de oevers van de Main in een of andere boot, waar ik me zorgvuldig schuil hield tot de school uit was en het tijd was om naar huis te gaan. Toen de schoolmeester, die ik meed als de pest, me vroeg waar ik was geweest, antwoordde ik dat mijn ouders me thuis hadden gehouden zodat ik hen kon helpen in de zaak, en ik dit of dat had moeten doen. Toen mij op een vrijdag opnieuw werd gevraagd waarom ik niet naar school ging en ik door vreselijke angst helemaal in de war was, stotterde ik als excuus dat ik het vlees thuis op het vuur had moeten zetten en nog een ander, op die dag ongebruikelijk klusje had moeten uitvoeren. Nu moest ik de lang verwachte straf in ontvangst nemen. Ik had er niet aan gedacht wat voor dag het was. De leugen was zonneklaar. Maar van wat ik als straf moest ondergaan, daarvan getuigden nog dagen lang de striemen.
❡ Sindsdien werd ik een beetje verstandiger en verleerde ik bijna het spijbelen, tenminste zolang ik de pijn van de kastijding nog voelde en mijn rug nog niet was genezen. Maar al snel waren de klappen weer vergeten en toen ik op een avond niet thuiskwam van school, maar volgens oud gebruik van de boot, en niet zoals gewoonlijk de Latijnse woordjes van die dag voor mijn ouders kon opzeggen, werden ze achterdochtig, en beschuldigden ze mij ervan de school te hebben verzuimd en noemden ze mij een leugenaar. Ze toonden aan dat mijn woordjes dezelfde waren als die van een paar dagen geleden. Toen ook mijn klasgenoten, die door mijn ouders werden ondervraagd, me een leugenaar noemden, werd ik de volgende ochtend door mijn moeder in de kraag gegrepen en naar school gesleept.
❡ Toen we binnenkwamen, riep het hoofd der school de ondermeester (de hoofdmeester, die redelijker werd geacht, was net afwezig): "Kijk daar is onze ontspoorde zoon! Je moet hem voor zijn rondzwerven zijn verdiende loon geven!" Hij zei dat, maar ik denk dat hij niet wist wat hij zei. De huurling (zoals we hem noemden) greep me woedend beet, liet mijn kleren van mijn lijf rukken en mij aan een paal vastbinden; en nu sloeg de meedogenloze man me zo hard hij kon met de roe.
❡ Mijn moeder was nog niet ver weg van de school toen ze me op een ellendige manier hoorde jammeren en schreeuwen. Ze keerde onmiddellijk terug, ging voor de deur staan en toen de beulsknecht een beetje minder sloeg, schreeuwde ze met een stem die door merg en been ging. Maar hij luisterde er niet naar, alsof hij doof was, en sloeg er nog harder op los; ondertussen moest de hele school een lied zingen.
❡ Toen hij ophield tegen mij te keer te gaan, duwde mijn moeder met geweld de deur open en rende naar binnen. Toen ze me aan een paal vastgebonden, zo verschrikkelijk toegetakeld en onder het bloed zag staan, viel ze bewusteloos op de grond, en bijna was ze in deze onmacht gestorven. De studenten tilden haar op van de vloer, en toen ze weer min of meer haar krachten verzameld had, ging ze met harde verwensingen tegen het hoofd der school te keer en zwoer dat ik vanaf dat moment geen stap meer in deze school zou zetten; ze zou zich bij de gemeenteraad net zo lang beklagen dat geen enkel kind meer naar deze school zou gaan. En zo gebeurde het. Op dezelfde dag dat het gerucht van wat er gebeurd was de Raad ter ore kwam, werd de ondermeester van school gejaagd, en van de Bakkalaureus13 uit Erfurt, die hij was, werd hij een Miltenberger stadsknecht of oppasser. En zo gebeurde het dat een man die zijn wreedheid tegen kinderen niet in bedwang kon houden, de kans kreeg om zijn vaardigheden op criminelen en opstandige mensen te oefenen. Hoewel ik denk dat hem zo recht is gedaan, heb ik hem, toen ik een tijd geleden in onze stad was, en hij mij ingetogen en nederig zijn verontschuldigingen aanbood, hem, eerbiedig denkend aan de geseling van onze Heer Jezus Christus, van ganser harte vergeven.
❡ Terwijl dit met mij gebeurde, was de zoon van onze buren, een goede student (een zogenaamde beanie of bacchant)14, een paar dagen eerder van een reis langs verre scholen weer thuisgekomen. Hij benaderde mijn vader en vroeg hem flemend om mij aan hem mee te geven om te leren. Met hem, beloofde hij, zou ik in korte tijd meer vooruitgang in de wetenschappen boeken dan hier in vele jaren. Zonder problemen verkreeg hij toestemming van mijn vader. Al snel werden kleding en boeken gekocht. Zoals alle oprechte opvoeders zouden doen, stopte men hem van alles toe, en wat voor mijn onderhoud voor een lange tijd nodig was, werd hem zonder meer gegeven. Al deze voorbereidingen brachten me in een gelukkige stemming. Hij deed heel vriendelijk en wist voortdurend mijn vreugde te voeden met mooie woorden. Toen we klaar waren voor de reis, klapte ik van opwinding in mijn handen en had ik een ongelooflijk plezier. Ik dacht zeker en vast (zoals ik vaak schertsend had horen zeggen), dat elders de hekken waren gemaakt van braadworsten en dat overal de daken van de huizen waren bedekt met koeken. Maar ik arme zou na een paar dagen het tegenovergestelde ervaren.
❦
Vierde hoofdstuk
Hoe Hans afscheid nam van de zijnen
Dus ik nam afscheid van iedereen. Maar al het huilen van mijn broers, zussen en andere familieleden maakte geen indruk op mij, omdat ik door de rooskleurige verhalen van die sluwe student dacht dat verderop de vrijdag (vastendag, opm. SK) vetter was dan thuis de zondag. Als iemand me vroeg wanneer ik van plan was om terug te keren, antwoordde ik: "Over tien jaar, als ik een voorname heer zo'n bekende dokter ben, dat iedereen naar mij wijst en zegt: "Kijk, dat is hem!" Sommigen glimlachten en zeiden: "Pas maar op dat je niet al na tien dagen de moed verloren hebt, en je spijt krijgt van je plannen, en dat je uiteindelijk graag zou willen dat na een dag een heel jaar zou zijn verstreken. Maar dat was aan dovemansoren gezegd.
❡ Ik heb mijn ouders welgemoed de hand gegeven; vader dacht weemoedig aan de mogelijkheid dat hij me nooit meer terug zou zien. Tranen welden op uit zijn ogen en hij keek een ogenblik heel droevig; toen omhelsde hij me heftig, bedekte me met de meest innige kussen en kon, omdat hij zo moest huilen, geen woord meer uitbrengen. Pas toen kwamen ook bij mij de tranen en begon ik te voelen hoe verdrietig het is om te moeten scheiden van mensen van wie je houdt.
❡ De student had dat nog niet opgemerkt of hij begon zich er al zorgen over te maken dat ik door de tedere liefde van mijn ouders toch liever thuis zou willen blijven. Bezorgd wendde hij zich tot mijn vader en probeerde hem met de volgende woorden te troosten: "Beste meester Konrad (zo noemde hij mijn vader), huil niet en wees niet bedroefd: voor uw zoon hebt u niets te vrezen. Ik hoop dat u hem, als we in leven blijven, over twee of drie jaar weer gezond en wel zult terugzien als hij zich heeft bekwaamd in de wetenschappen en hij door mij goed is behandeld." Zuchtend zei vader tegen hem: "Als het God behaagt, kan je hoop vervuld worden. Anders zal mijn zwakke gezondheid me dwingen om dit leven te verlaten voordat hij teruggekeerd is. Ik vraag je bij God en je ouders, mijn beste buren, dat je hem onder je zorgvuldige hoede neemt in zowel goede als slechte dagen en hem nergens in de steek laat. Als je nog kosten moet maken die uitstijgen boven wat je al hebt ontvangen, dan zal ik, of, als de dierbare God mij intussen van hier zou roepen, mijn lieve vrouw of mijn andere familieleden je die graag terugbetalen. Moge je hem niet verlaten in tijden van nood, dat verwacht ik van je!" Hij beloofde inderdaad zo te handelen en bevestigde dit door dat met met diverse eden te zweren.
❦
Vijfde hoofdstuk
Hoe Hans voor zijn reis goede raad van zijn vader ontving
Toen richtte vader zich tot mij en gaf me met een weemoedige stem veel goede raad om later aan te denken en om voorgoed afscheid te nemen. Vaak onderbroken door diepe, pijnlijke zuchten, zei hij: "Kijk, mijn liefste, oudste zoon, nu is het uur gekomen, waarop je voor je ontwikkeling ver van ons weg gaat naar vreemde streken. Niemand van ons kan nu meer voor je zorgen, behalve degene aan wiens zorg ik je toevertrouw. Noch ik, die je misschien niet meer zal zien, noch je moeder, noch een van onze familieleden kan je voortaan terzijde staan. Maar ik beveel je aan bij onze Here God; Hem moet je altijd in vrees en liefde in gedachten hebben. 's Morgens als je opstaat, zul je hem met een rein en vroom gemoed oprecht dank zeggen voor de ontvangen bescherming en zul je Hem nederig smeken, dat Hij je de hele dag door genadig mag bewaren voor alle tegenspoed in lichaam en ziel. Vergeet niet om 's avonds hetzelfde te doen als je naar bed wilt gaan. Ik vraag je ook om in al je gebeden mij, zondige, en al je familieleden tot ons heil te gedenken. Pas op voor slecht gezelschap; mogen leugens en de gewoonte om te zweren je afschuw opwekken. Je zult niet andermans spullen stelen, noch ooit iets hebben, dat niet van jou is; blijf weg van dingen die je niet aangaan. Je moet zwijgen, maar als je ergens naar gevraagd wordt, houd je dan niet stil; je moet leren dan met een paar respectvolle woorden naar waarheid te antwoorden. Je moet geen verklikker of lasteraar worden en niet over anderen klagen, opdat degenen met wie je samen moet leven geen hekel aan je krijgen. Hoor veel en spreek weinig, en hoed je ervoor vreemde zaken te willen opsporen of dingen te willen weten die je niet aangaan. Respecteer oudere mensen, eer de geestelijkheid, houd van je leraren en wees gehoorzaam aan hen allen. Waar je ook heen gaat, je moet jezelf niet alleen onderdanig tonen aan de heer des huizes, maar ook aan de kinderen en het gezin, bescheiden en onvermoeid. Dan zul je snel hun sympathie winnen, en, als ze je gunstig gezind zijn, gemakkelijk een beroep op hen kunnen doen voor je noodzakelijke levensbehoeften als je geen geld meer hebt. Bewaar de zuiverheid van het hart in vrees voor God; wees toegewijd aan de Moeder Gods en je schutspatronen; en behalve deze heiligen, moet je je beschermengel, die je hopelijk weer gelukkig naar huis zal begeleiden, iedere dag met een speciaal gebed voor God vereren. Pas op dat je God nooit vergeet, in voorspoed, noch in tegenspoed. Ga, als het mogelijk is, elke dag naar de kerk en eer overal met zorg de relikwieën van de heiligen en probeer hun hulp bij God te zoeken. Neem zowel de mis als Gods Woord in je op met de intentie om het te gehoorzamen en in je hart te bewaren. Denk ook aan de reinheid van lichaam en kleding en je zult graag gezien worden door je omgeving. Slapheid, uitbundigheid, spot, capriolen en schandelijke praat - daarmee moet je je nooit bezig houden; en je moet ook niet omgaan met hen die daar wel plezier in hebben. De studie van de wetenschappen, waarvoor je nu op pad wordt gestuurd, moet je met alle ijver beoefenen en opdat je steeds grotere vooruitgang in de wetenschappen boekt, moet je daar dagelijks innig om vragen aan God, van wie alle wijsheid en wetenschap komt, en voortdurend je best doen om je aan Zijn geboden te houden."
❡ Nadat hij op deze manier zo indringend met mij had gesproken, nam hij een kruik met wijn, maakte het kruisteken erover en zei: "Neem, mijn liefste zoon, en drink tenslotte met mij de zegen van de heilige Johannes." Toen ik hem vroeg om als eerste ervan te proeven, wilde hij niet drinken. Toen hij na mij had gedronken, gaf hij de kruik aan mij terug, zodat ik die aan mijn moeder, broers en zusters en aan onze familieleden kon geven.
❡ Toen ieder van hen een beetje had geproefd, nodigde hij mijn metgezel vriendelijk uit, die nu zijn plaats bij mij zou innemen om ook een slok te nemen. Toen dat gebeurd was, zei hij tegen hem: "Vaarwel, mijn beste! En laat mijn zoon jou aanbevolen zijn als je eigen hart; ga welwillend, liefhebbend en vriendelijk met hem om; onderwijs hem trouw in goede manieren en in de wetenschappen omwille van je ouders, aan wie ik altijd zal denken, en door wier liefde ik nu en voor altijd een beroep op jou doe." Toen antwoordde hij: "U mag tevreden zijn! Ik zal altijd voor hem zorgen, zoals voor mezelf." Daarna zei vader: "Oh, doe wat je zegt!" Hij antwoordde: "Daar mag u niet aan twijfelen." Na deze woorden kwam vader naar me toe, omhelsde en kuste me. Hij nam mijn rechterhand in de zijne, trok me met zijn linkerhand naar zijn borst en zei toen tegen mij de volgende laatste woorden: "Zij gezegend, mijn lieve zoon! En moge Hij jou waardig genoeg vinden, als je ondertussen je best doet in wetenschap en deugd, om jou tot dienaar te kiezen, en voor ons allen voorspraak bij Hem te verkrijgen!" En verder zei hij: "Vaarwel in Here Jezus, die jou tegelijk met ons eeuwig zalig moge maken!" Bij deze woorden vergoot hij de bitterste tranen en bereidde hij zich voor om naar de kerk te gaan om ons aan de Heer aan te bevelen.
❡ Toen hij wegliep, namen we onze bundels, en na afscheid te hebben genomen van iedereen, richtte de student zijn schreden naar de poort. Langzaam volgde ik met mijn moeder. Ook mijn kleine broers en zussen begeleidden mij samen met verscheidene kameraden naar de poort. Hier hebben we weer afscheid van elkaar genomen en gingen zij terug naar huis. Maar moeder ging nog verder mee over de weg voor de poort en gaf, net als vader, zegenrijke aanwijzingen, vaak onderbroken door snikken.
❦
Zesde hoofdstuk
Hoe hard moeder het afscheid viel
De student was bang dat ik week zou worden door het huilen van moeder. Daarom zei hij tegen haar: "O, lieve moeder, treur niet te veel! Want, als God het wil, zal ik u binnenkort schrijven hoe goed het met ons gaat en waar u ons kunt bezoeken. Ik ga met hem niet verder dan tot Neurenberg. En daar komen iedere dag onze handelaren met hun paarden en karren, en zij kunnen dan de groeten van u naar ons en van ons naar u overbrengen. Daarom kunt u goed getroost en tevreden zijn. Dus ik vraag u, gaat u nu naar huis en troost daar uw ziekelijke en verdrietige echtgenoot. De zon daalt al en voor ons is het verder tot onze herberg dan voor u naar huis. Laten we daarom opschieten." Na afscheid te hebben genomen van de student, haastte ze zich, omdat hij al een paar stappen vooruit was, achter hem aan, gaf hem de hand en drukte hem stiekem een aantal zilveren penningen in de hand. Toen namen ook wij afscheid, ze drukte me met de warmste omhelzingen aan haar borst en kuste me. Toen beval ze me aan de Heer en zijn heiligste moeder aan en liet mij los.
❡ Toen het nu echt tot een scheiding kwam, o wat kwam er toen een grote droefheid en geweeklaag over ons! Een stroom van tranen liep er over onze wangen! Wat een diepe zuchten die bijna onze harten braken! Wat een bittere snikken van ons allebei! Ik huilde en zij huilde; ik snikte, zij was een en al tranen, zo zeer dat het een steen zou verweken. O, hoe vaak keken we naar elkaar om zolang het rechtdoor gaan van de weg het ons nog toestond elkaar te zien. O, wat een bittere pijn, toen we door een kromming van de weg uit elkaars zicht raakten! Pas toen begon ik kinderlijke liefde voor mijn ouders te voelen, die ik hen niet meer kon tonen. Ja, toen pas begon ik te beseffen hoe groot de nooit misleidende liefde van ouders voor hun kinderen is en hoe pijnlijk het is van een geliefde te moeten scheiden.
❡ Van elkaar gescheiden, zodat geen van ons de ander kon zien, zodat we zelfs onze geboorteplaats niet meer konden zien, liepen we ruim twee mijl naar het stadje Külsheim, waar ik het grootste deel van de nacht moest vechten tegen de tranen. Keer op keer riep ik mijn moeder aan en wilde helemaal niet getroost worden, zodat ik op deze manier de student danig irriteerde.
❦
Zevende hoofdstuk
Hoe droevig het moet zijn om van God te worden gescheiden
Hieruit, mijn beste Philip, kunnen we een les leren. Als de scheiding van ouders, vrienden of andere geliefde die hier dicht bij ons zijn, zo verdrietig is en enorme pijn veroorzaakt, hoe veel droeviger moet dan die scheiding tot in de eeuwigheid zijn, die de mens overkomt, wanneer het lichaam door de onverbiddelijke dood gescheiden wordt van de ziel, waarmee het tenslotte zo'n hechte en innige band heeft als nooit tussen mensen zal bestaan! Maar nog oneindig droeviger zal de meest ingrijpende scheiding zijn, namelijk voor de zondige ziel die niet van vader of moeder op aarde, maar van onze hoogste God, de Schepper van alle dingen, voor altijd gescheiden zal zijn door de breedst mogelijke kloof vanwege zijn zonden volgens het oordeel van de strengste Rechter. Om deze scheiding te voorkomen, moeten we noodzakelijkerwijs de eerstgenoemde dubbele scheiding doorstaan. Voor wat betreft deze drievoudige scheiding wijs ik je op de volgende verzen, die je in je geheugen kunt inprenten:
Geliefden scheiden waarschijnlijk verdrietig,
nog droeviger is de scheiding van het lichaam van de ziel;
Maar het treurigste is
om voor eeuwig van God te moeten scheiden.
De eerste is draaglijk, de tweede onvermijdelijk en verschrikkelijk, de derde is vol van angst, afschuw en verdoemenis.
❡ Maar genoeg met dergelijke beschouwingen, die eigenlijk meer bij een theoloog horen dan bij een verhalenverteller!
❦
Achtste hoofdstuk
Hoe de student begon zijn schaapsvacht af te werpen
Van mijn ouders beroofd en zonder vaste woonplaats, onder voortdurend kreunen en luid huilen, volgde ik op enige afstand met aarzelende tred de vooroplopende student. Als ik op zijn teken niet direct mijn pas versnelde, kreeg ik, hoe verder we van huis raakten, steeds hardere woorden en steeds bitterder verwijten van hem te horen. Zo deed hij mij nog meer pijn dan ik toch al had; want hij bleek een mateloos hardvochtig karakter te hebben. Hoe minder hij mijn vlucht hoefde te vrezen omdat ik de weg niet kende en vanwege de groeiende afstand, hoe meer hij probeerde mij aan de teugels van de angst mee te krijgen en door bedreigingen te prikkelen zoals je een paard de sporen geeft.
❡ Na een tocht van ruim twee mijlen, die echt geen pretje was en die eens zo zullen zijn gemeten door een innig verliefd stel, bereikten we vanuit Miltenberg bij het vallen van de avond de bovengenoemde stad Külsheim. Moe volgde ik de student naar de beste herberg die er was.
❦
Negende hoofdstuk
Hoe de student in de herberg in Külsheim zich te goed deed en Hans niets kreeg
Toen we bij de deur van de herberg kwamen, kwam de waard ons tegemoet en vroeg nieuwsgierig waar we vandaan kwamen, waar we naartoe wilden en wat onze wens was. De student legde het uit en vroeg hem of er plaats voor ons was.
❡ Toen zei de herbergier: "Als je goed geld hebt en goed verteert, zijn jullie mijn graag geziene gasten."
❡ De student antwoordde: "Geld genoeg op de bank. Maar dek nu de tafel en laat het eten en drinken maar komen!"
❡ "Goed gesproken," zei de waard. "Ik zal zeer snel en graag doen wat je verlangt. Maar ik zou willen dat je met meer mensen was gekomen, want ik had gehoopt op meer gasten, en daarom had ik vandaag uitgebreid eten laten bereiden."
❡ Toen de student dit hoorde, zei hij: "Het treft dat je je zo goed hebt voorbereid; want ik heb hier meerdere familieleden met wie ik een gezellige avond wil doorbrengen. Omdat ze hier in dienst en arm zijn, zal ik vandaag hun rekening betalen, daar kunt u op rekenen."
❡ "Akkoord", zei de waard, "ik zal ze snel laten halen."
❡ Ze lieten niet lang op zich wachten, gingen aan tafel en lieten zich het eten en drinken goed smaken. De student interesseerde het niet waar het arme scholiertje was.
❡ Toen zei de waardin tegen hem: "Waar is die jongen die met je mee was?"
❡ Hij keek achter zich en zei: "Ik denk dat hij daar in de hel (dat wil zeggen achter de oven) bij het brandhout in slaap is gevallen, moe van de reis. Laat hem maar slapen en rusten; hij zal meer aan slaap hebben dan aan eten."
❦
Tiende hoofdstuk
Hoe Hans met de student via Bischofsheim en Windsheim naar Langenzenn kwam
Maar ik sliep niet, zoals hij zei. Wat ik echter bij zijn woorden dacht, durfde ik niet te zeggen. Gedurende de dag had ik namelijk heel weinig gegeten vanwege de voorbereiding op de reis, en het zou me ook niet hebben gesmaakt. Nu had ik wel honger, maar toen hij mij niet riep, durfde ik ook niet naar de tafel te komen. Door het knorren van mijn maag en de duidelijk aanwezige honger kon ik echter niet slapen of rusten. Toch deed ik alsof ik sliep en gaf me over aan mijn lot, waarbij ik me erg ellendig voelde, verweesd en verstoten. Toen de maaltijd voorbij was, betaalde de student de rekening voor al zijn mensen van mijn geld, net alsof het van hem was. Wat had ik ervan moeten zeggen? Of wat had ik onder mijn omstandigheden kunnen doen of denken? Hij beschouwde mij alsof ik hem geschonken was of als het ware aan hem verkocht, of als gevonden voorwerp, als zijn eigendom.
❡ Vroeg in de ochtend vertrokken we vandaar en kwamen aan in Bischofsheim, twee mijl verderop. Daar namen we een klein hapje en gingen toen verder naar Windsheim, een keizerlijke stad. Toen we daar aankwamen, kon ik me niet genoeg verwonderen over de machtige stadsmuren, over de hoge huizen, kerken en torens. Ik had nog nooit zoiets gezien, noch in mijn geboorteplaats, noch ergens anders.
❡ De volgende dag reisden we verder en kwamen aan in de stad Langenzenn.15 Hier werden we door een burger, een wever, die niet zo lang geleden een aantal jaren bij mijn vader had gewerkt, vriendelijk ontvangen, ondergebracht en zeer gastvrij en gratis verzorgd met eten en drinken. We brachten hem de hartelijke groeten over van mijn ouders, zoals die mij nadrukkelijk gevraagd hadden. Hij troostte me ook vriendelijk, zoals zijn eigen kind, over het feit dat ik ver weg was van mijn ouders en wist uiteindelijk al mijn verdriet weg te nemen. Hij werd niet moe om mijn nog steeds bedroefde gemoed door vriendelijke woorden op te vrolijken. Hij hield niet op mijn trieste hart met warme woorden te troosten, en voerde welsprekend als voorbeeld aan dat ook hij en mijn vader en vele andere personen van de geestelijke en wereldlijke stand die ik kende, in een vreemd land hadden moeten verblijven om iets te kunnen leren.
❡ De volgende ochtend liet hij mij goed uitgerust en getroost weer vertrekken en werd ik nog een keer aanbevolen bij de student. Toen liep ik met mijn bundeltje verder op de moeilijke en ongebruikelijke wegen, moeizaam altijd iets achter de student aan naar Neurenberg, dat is een zeer bekende handelsstad.
❦
Elfde hoofdstuk
Hoe Hans Neurenberg in trok
Toen ik de torens en de blauwe rook van Neurenberg van veraf zag, leek het alsof ik niet een enkele stad maar een hele wereld zag. Ik dacht dat we nog amper een halve mijl hoefden af te leggen. Maar toen ik mensen die we tegenkwamen vroeg hoe ver het nog was, zeiden ze: "Nog drie mijl."
❡ Niet zozeer vanwege de afstand, maar vanwege ons ongeduldige verlangen om de stad te bereiken, die zo ver voor ons lag, viel de weg ernaartoe ons zwaar. Om de tocht draaglijker te maken, begon de student te praten over zijn eigen goede eigenschappen. Zingen of een klein verhaal doet de trekker meestal de ontbering vergeten.
❡ Toen we 's avonds eindelijk de stad naderden, gingen we even zitten voor de wallen en muren en maakten we ons klaar om de stad in te trekken. Dat vooruitzicht probeerde hij met zijn flauwe grappen te bederven.
❡ "Omdat je hier nog nooit bent geweest," zei hij, "zullen ze je de mond snoeren, zodat je hem niet zo nieuwsgierig kunt openen." Toen de tranen in mijn ogen sprongen, zei hij: "Nu volg je me op de voet en kijk niet veel om je heen, en ook moet je niet met open mond naar de gevels van de huizen kijken. Pas op dat ik door je langzame tempo niet gedwongen word om keer op keer op straat te blijven stilstaan; anders krijg je in de herberg een flink pak slaag."
❡ Dus ging ik trillend de stad binnen, waarbij ik mij boven mijn kracht moest afmatten. Met mijn vermoeide en zere voeten volgde ik de student door verschillende met scherpe stenen geplaveide straten, terwijl van alle kanten vanuit de huizen een flink aantal scholieren op me af kwam. Omdat ik hen op hun vraag: "Ben je een scholier?" geen antwoord gaf, hielden ze hun handen als ezelsoren tegen hun hoofd en volgden me tot dicht bij de herberg. Toen ze echter hoorden dat we daar wilden blijven, liepen ze ons niet verder achterna en loofden ze hun gymnasium boven alle andere scholen in het land.
❦
Twaalfde hoofdstuk
Hoe de studenten van Neurenberg via Forchheim naar Bamberg kwamen en hoe prachtig deze stad was
Maar toen de student hier de vele burgers van Miltenberg opmerkte, en hij niet wilde dat ik bij hem weg zou gaan, vertrok hij met mij in de vroege ochtend van de volgende dag naar Forchheim, een stad die beroemd is om zijn wittebrood, tussen Neurenberg en Bamberg en die de inwoners ten onrechte de geboorteplaats van Pilatus noemen. Omdat er daar geen internaat16 aan de school verbonden was, of zoals ze het daar noemen, geen kamer voor ons vrij was, gingen we verder en kwamen bij een prachtige stad, die aan de rivier de Regnitz ligt en die niet is versterkt met muren.
❡ De heilige keizer Hendrik17 rust hier in de hoofdkerk met zijn gemalin Kunigunde. We kwamen aan in de algemene armenherberg en werden naar goed oud gebruik vriendelijk en met vrome ceremonies ontvangen. Daar dachten we even te rusten totdat we de stad hadden bekeken of misschien een plek hadden gevonden in een school om te blijven.
❡ Ik vond deze stad echt plezierig. Op de top van de berg die boven de stad oprijst, ligt een klooster van onze orde, dat vanaf alle punten in de stad te zien is alsof het zich in de hemel bevindt. En op een heuvel van de stad ligt een kasteel, dat is versterkt door natuurlijke- en kunstwerken. Deze stad is ook gesierd met openbare gebouwen en zeer mooie huizen, en er dwars doorheen stroomt de bovengenoemde rivier de Regnitz, zoals Enea Silvio 18 zegt, of zoals anderen het noemen, de Rezat, waarover een brug ligt. Er zouden ook twee van de zes kannen moeten zijn, waarin de Verlosser het water in wijn veranderde en het zwaard waarmee Peter Malchus zijn oor afsneed. De lof van deze stad werd door een zekere historicus, Gottfried19, kort maar treffend samengevat in de volgende verzen:
Er stroomt een rivier door Beieren, die meestal Regnitz wordt genoemd,
Neurenbergs velden voorziet hij van water en hij kronkelt hier en daar,
Eerst vrolijk, dan haast hij zich door het zachte beeld van Pfauenberg:
Deze mooie stad wordt meestal Babenberg genoemd.
De stroom is overvloedig en bevloeit de bloeiende weiden,
De oevers ervan zijn verbonden door een prachtige brug.
Wijd en zijd wordt de stad geprezen die de hoogte in gaat; Hier rijzen de torens van de kathedraal omhoog, zo prachtig als nergens anders.
Maar de bovenste hoogte dient de monniken tot een vredig huis;
Deze, omgord met muren rondom en brede gebouwen,
Helemaal gesloten voor de leken, vormt het de vesting van de heren;
Hun prachtige kerk is een kroon op het hoofd van de berg.
Pfauenberg heeft nog meer aan de kant van de heuvels:
Drie van hen, op dezelfde manier ontworpen, zijn de belangrijkste van de stad.
Maar die in het midden is qua schoonheid nergens mee te vergelijken,
Het is ook de mooiste van hen, heeft ruimte voor de monniken in overvloed.
Anders zijn er tempels, daarin bevinden zich veel koningen. Beneden aan de rivier twee markten die een hele wijk van de stad vormen,
Dus in de vorm van een kruis zie je de uitbreiding van Pfauenberg:
In het midden staat de heilige Petrus; aan de rechterkant Stephanus;
Jacob staat aan het hoofd, de heilige Michael links.
En in de rivier weerspiegelt de prachtige kerk van Maria,
Het heilige werk van Hendrik, die ook wel de Lamme wordt genoemd,
Wiens botten al deze wonderen hebben bewerkstelligd,
En zelfs voor de voorouders was dit al een schuilplaats en een toevluchtsoord.
Eens bouwde hij het werk en gaf het de gouden ornamenten.
Maar de geschiedenis roept: het ga je goed, gelukkig Bamberg!
❦
Dertiende hoofdstuk
Hoe de studenten terugkeerden naar Neurenberg en de schoonheid van deze stad
Gottfried en verschillende anderen noemen Bamberg ook wel Pfauenberg. Hier werd ons de toelating door de rector van het gymnasium geweigerd vanwege het grote aantal studenten, en daarom zijn we teruggegaan naar Forchheim en vandaar weer naar Neurenberg. Op deze reis kreeg ik wonden aan beide voeten en hinkte ik met veel pijn de stad binnen. We namen weer onze intrek in onze vroegere herberg en bleven daar totdat de waardin, een zeer vrome vrouw, mijn voeten volledig had genezen. Daarna zwierven we nieuwsgierig door de hele stad en ik kon haar pracht niet genoeg bewonderen. Want deze stad is, zo wordt gezegd, bekend en beroemd in heel Duitsland en bij andere volkeren; het is ook een grote stapelplaats in Alemannië. Grote rijkdom is er zowel in openbaar als particulier eigendom. De stad heeft een levendige handel met Venetië, Praag, Frankfurt, Keulen, Antwerpen en de andere grote handelscentra. Op een heuvel in de stad ligt de koninklijke burcht, van waaruit men een onbeperkt uitzicht heeft over de hele stad en haar omgeving. De stad heeft sterke verdedigingswerken met hoge en brede muren, bastions en diepe grachten, waardoor het volledig is omringd. Bovendien, zoals Hartmann in de kroniek van de stad schrijft en zoals ik zelf heb gezien, heeft ze als een bolwerk een zeer dikke muur met driehonderdvijfenzestig torens. Ook staan er prachtig versierde en solide herenhuizen en ligt het in het midden van Duitsland.
❡ Omdat de burgers erg actief zijn en het een keizerlijke stad is, hebben ze een raad en een magistratencollege, dat niet vanuit het volk is ontstaan. De 'oudburgers' besturen de stad, terwijl de gewone mensen zich bezighouden met hun zaken en zich helemaal niet bemoeien met het openbaar bestuur.
❡ Er zijn verschillende grote en sierlijke kerken in de stad naast de twee beroemde parochiekerken gewijd aan Sint Sebaldus en Sint Laurentius. Daarnaast zijn er vier kerken van bedelmonniken, prachtige gebouwen, die de burgers in verschillende tijden hebben gebouwd. De aan God gewijde maagden hebben twee kloosters, gewijd aan de heilige Catharina en de heilige Clara. De kruisridders van de Duitse Orde hebben uitgebreide bezittingen in de stad. Er is ook een belangrijk klooster van onze heilige vader Benedictus, naar de heilige Egidius vernoemd. Een ander bouwwerk, het kartuizerklooster, valt op door zijn pracht en schoonheid. Verder staat op het marktplein een prachtige kapel van de Heilige Maagd Maria met een heel mooie fontein.
❡ Deze belangrijke stad is er trots op als patroonheilige Sint Sebaldus te mogen vereren, die beroemd is om zijn goddelijke leven en zijn wonderen. Ze bewaart ook de keizerlijke insignes: de keizerlijke mantel, de zwaarden, de scepter, de rijksappel en de kroon van Karel de Grote worden bewaard in de Neurenberger schatkamers 20. Deze verlenen steeds bij de kroning van een nieuwe koning vanwege hun heiligheid en de eerbiedwaardige leeftijd de plechtigheid een bijzondere glans. Aan de ouderdom hecht men terecht veel aanzien en betekenis, terwijl het nieuwe minder gewaardeerd wordt. De stad kan ook bogen op het bezit van de heilige lans, die de zijde van Christus aan het kruis doorboorde, evenals een beroemd deeltje van het heilige kruis en andere relikwieën die over de hele wereld worden vereerd, en die elk jaar op de dertiende dag na Pasen door veel mensen uit verschillende provincies met de grootste toewijding worden bezocht. Daarom kunnen deze verzen toegevoegd worden aan de lof voor de stad:
O mooi sieraad van het norische land, o Neurenberg,
Veel gevierde stad, jij koninklijke hemelse woning,
Je bent zo rijk aan mannen, o jij allermooiste,
Jij de moeder van de deugden, jij trouwe hoeder van het heilige,
Jij bewaart geloof, rechtvaardigheid en vrede met de buren
En bovenal houd je vast aan de wetten van je voorouders.
Hartmann, doctor in de schone kunsten en in de geneeskunde, heeft de kroniek van deze beroemde stad vanaf het begin van de wereld geschreven en met prachtige illustraties versierd. Maar omdat er fouten in waren geslopen, hebben de burgers lang geleden een zekere dichter uit Italië uitgenodigd, die de kroniek in een zorgvuldiger stijl en qua inhoud naar waarheid moest bewerken. Ik begrijp dat hij in zijn nieuwe vorm nu heel zorgvuldig is uitgevoerd in perkamentdruk en kopergravure.21 Trouwens, de stad Neurenberg, die ook wel naar de vermeende oprichter Neroberg wordt genoemd, is achttien mijlen van onze geboortestad Miltenberg en negen mijl van Bamberg verwijderd.
❦
Veertiende hoofdstuk
Hoe de studenten bijna in de Donau vielen
Vanuit Neurenberg vertrokken we weer en gingen we op zoek naar een plaats in een internaat (Burse). Hoewel we op veel plaatsen in Bajuvarië, ook wel Beieren genoemd, rondzwierven, konden we nergens een plek vinden die de student geschikt vond, en waar we onze studies konden voortzetten. Van zijn kant was dit niets dan pure luiheid, want zolang er nog voldoende geld was, ging hij liever van de ene plaats naar de andere en kwelde hij me vreselijk. Hij was eraan gewend en had vele jaren in het buitenland rondgetrokken, en niets ter wereld deed hij liever dan rond te hangen zolang hij nog geld in zijn beurs had, ook al was het maar weinig.
❡ Ik moet je nog vertellen over het avontuur dat ons is overkomen tijdens onze rondzwervingen in deze streek. Op een ochtend kwamen we vanuit een stad waar we de nacht hadden doorgebracht uit bij de Donau, die daar een sterke stroming had. We moesten een smalle brug oversteken zonder leuning, die sinds de nacht volledig bedekt was met glad ijs; het was namelijk laat in de herfst, rond Allerheiligen (1 november). In het begin wilde ik er niet overheen; ten slotte werd ik echter gedwongen als eerste te gaan. O, de schrik sloeg me om het hart, het duizelde in mijn hoofd, en ik schreeuwde het uit van angst dat ik in de diepe stroom zou vallen. Toen ik op de plek kwam waar de plank naar beneden ging naar de oever toe, werd mijn angst om uit te glijden nog groter. Kortom, wat ik vreesde zou echt gebeurd zijn als ik niet op wonderbaarlijke wijze beschermd zou zijn geweest. Want toen ik bijna het einde van de gladde plank had bereikt, gleed ik plotseling uit, en door mijn val verloor ook de student die zich dichter achter mij bevond dan ik had gedacht, zijn evenwicht en viel op zijn rug. We lagen daar beiden alsof we dood waren. Geen van beiden durfde een lid te verroeren om niet volledig in de diepte te vallen; de brug was erg smal en gemaakt van één enkele plank.
❦
Vijftiende hoofdstuk
Hoe de studenten naar Eger gingen en bedelend naar Bohemen trokken
Uiteindelijk zijn we met de hulp van God van de plank gegleden, en bereikten half dood de oever door op onze rug te blijven liggen en met onze handen en voeten te werken. We dankten God en nadat we ons gewassen hadden, vervolgden we onze reis naar Eger. Dit is een grote stad, waarvan wordt gezegd dat het achttien mijl van Neurenberg verwijderd is. Op de reis ernaartoe hebben we nog veel andere steden gezien, zoals Kulmbach, Regensburg, Hof, Joditz en diverse andere steden.
❡ Toen we aankwamen in Eger, zagen we onze hoop om te kunnen blijven, niet in vervulling gaan, en twee dagen later gingen we op weg naar Bohemen richting Radonitz. Terwijl we van plaats tot plaats rondtrokken, van het ene gebied naar het andere, waren het niet zozeer de ontberingen van de reis, maar meer het bedelen om brood, dat ik haatte uit de grond van mijn ziel. De student zei namelijk dat gedurende de lange tijd van meer dan twee maanden dat we op reis waren, het geld erdoor was, zodat we nu waren gedwongen om overdag in de dorpen huis aan huis door bedelen te verzamelen wat we 's avonds in de steden waar we overnachtten, konden eten.
❦
Zestiende hoofdstuk
Hoe Hans voor de student moest bedelen en daarbij door hem werd mishandeld
Dus als we in een dorp aankwamen, stuurde hij me uit bedelen en wachtte me aan de andere kant op. Soms kwam ik met lege handen bij hem terug en dan sloeg hij me vreselijk en schreeuwde: "Wel, ja! Bij God, ik zal je bedelen en vechten leren!" Maar als ik iets eetbaars had gekregen, verslond hij het alleen, en kreeg ik hooguit wat restjes.
❡ Zo ging het de hele tijd, dat ik nog bij hem bleef. Ja, wantrouwend als hij was, dwong hij me vaak om mijn mond te spoelen met warm water en dat vervolgens uit te spugen om te kijken of ik iets lekkers bij het bedelen zelf had opgegeten. 22 Want het kwam meermalen voor, dat goedhartige vrouwen, bewogen door mijn verlegenheid en tedere jeugd, me van de straat mee in huis namen. Als ze dan hoorden van mijn ellende en de pijn dat ik van mijn ouders was gescheiden, kregen ze medelijden met me en gaven me overvloedig te eten en te drinken, net zoals aan hun eigen kinderen. Daar was de jaloerse student het niet mee eens, en wanneer hij er iets van merkte, ging hij met vuist- en stokslagen tegen me te keer.
❦
Zeventiende hoofdstuk
Hoe de studenten in Kaaden werden opgenomen in een internaat en hoeveel leed Hans daar heeft geleden
Hij drong er bij mij op aan om bedelend door dorpjes te lopen die zo vies en smerig waren dat ik tot aan de enkels, en soms zelfs tot aan mijn kuiten door de drek moest lopen en zoals iemand die in het deeg loopt, voor- noch achteruit kon. Soms werd ik zo vreselijk aangevallen door de hofhonden dat ik geloof dat als de inwoners me niet te hulp waren geschoten, ze me volledig in stukken hadden gescheurd. Hijzelf was bang om te bedelen en liet zich daar niet mee in, opdat hij niet zou worden uitgelachen door de boerenbevolking als een grote, luie slungel die niet wilde werken en die niet vies wilde worden van de drek, waar je, zoals hij heel goed wist, in het regenseizoen in de dorpen diep in kon wegzakken. Bovendien wilde hij niet door de honden worden lastig gevallen en daarom liep hij om de dorpen heen over de velden en weiden, wat hij mij niet toestond omdat ik moest bedelen. Met deze gewoonte begon hij al snel na Neurenberg en hij hield er onverbiddelijk aan vast tot de stad Kaaden in Bohemen, evenals in de rest van de tijd waarin ik met hem reisde.
❡ In Kaaden werden we door de rectoren van de school uitgenodigd om te blijven, en daar kregen we ook een kamer voor ons beiden in het internaat. Kort daarna kwamen er nog twee reizende leerlingen uit Wenen met hun begeleiders23 bij en zij werden bij ons ingedeeld. Ik bracht de dag door in de cel, voor zover de algemene lessen, het koor en het bedelen ons daartoe de tijd lieten. Maar tijdens de nacht verbleven wij, jonge leerlingen, in een houten gang boven de kachel vanwege de kou in de kamer. Eens gebeurde het dat ik in mijn slaap naar beneden viel, en hoewel ik niet alleen de kachel beschadigd had, maar ook ernstig gewond was geraakt aan mijn hoofd, had ik een openbare, zeer scherpe berisping verdiend vanwege de schade aan de kachel.
❦
Achttiende hoofdstuk
Hoe Hans naar Maschau kwam
O, wat moest ik niet allemaal van mijn student in de winter verdragen! Geen moment had ik rust door zijn eeuwige pesten en plagen. Omdat mijn bedelen hem niet genoeg opleverde, wilde hij dat ik stiekem zou stelen.
❡ Toen de sneeuw smolt tijdens de vastentijd en de velden groen begonnen te worden,24 gingen we naar een plaats die slechts twee mijl van Kaaden verwijderd is en Komotau wordt genoemd. Daar woonden ketters25 samen met katholieken, maar we bleven daar slechts een korte tijd vanwege de pest, die van dag tot dag meer en meer om zich heen greep en steeds heviger woedde in de huizen. Dus liepen we door naar een ander klein stadje, genaamd Maschau, dat niet meer dan drie of vier mijl verderop ligt, maar daar waren geen buitenlandse studenten behalve één uit Beieren met zijn kleine begeleider. Maar de inwoners van die plaats waren ketters die Tsjechisch spraken, met heel weinig katholieken onder hen. Ze hadden als hun heer een graaf, een slechte, goddeloze en meedogenloze ketter, die ook verstand had van de zwarte kunst. De wrede tirannie van deze man wordt vooral duidelijk door het volgende voorval. Als kamerdienaar had hij een jonge, goed opgevoede knaap, die iedereen die er over de vloer kwam, erg graag mocht. Hij werd er door twee slechte medebedienden toe overgehaald om op een avond een geweer en een paar andere voorwerpen met een lage waarde te stelen en met hen te ontsnappen, omdat hij niet langer zo'n despoot wilde dienen. Toen de tiran dit 's ochtends gewaar werd, wist hij hem op te sporen in een bosrijke omgeving met behulp van zijn zwarte kunst, hoewel hij al ver weg was, en liet hem hem gevangen nemen aan de rand van een bos.
❦
Negentiende hoofdstuk
Van de wreedheid van de graaf
Dus de ongelukkige werd opgepakt, weer teruggesleept, op de meest onmenselijke manier door hem mishandeld en in de kerker gegooid om zo gauw mogelijk te worden opgehangen. Tevergeefs vroegen alle mensen om genade voor hem; tevergeefs schreven de oudsten van het land, de heren en de steden zeer serieuze brieven; zelfs het verzoek van zijn geliefde, de enige persoon voor wie hij liefde voelde, bleef vruchteloos. Zijn moeder haastte zich uit de hoofdstad, die zij in hun taal Praha noemen, om de bevrijding van de gevangengenomen jongeman bij de tiran, haar zoon, af te smeken. Toen hij helemaal niet naar haar wilde luisteren, wierp ze zich voor zijn voeten, in de overtuiging dat ze zo zijn medelijden kon opwekken, en ze wilde niet opstaan voordat hij haar smeekbede had aangehoord. Daarop werd hij erg boos, en onbeschaamd en goddeloos als hij was, schopte hij haar van zich af en gaf bevel haar te verwijderen. Toen ze weggeleid was, verliet ze de plek met haar gevolg; dit veroorzaakte een publiek schandaal. Maar de jongeman werd de volgende dag opgehangen. Een ontelbare menigte mannen en vrouwen, die hem vanaf zijn jeugd goed gezind waren geweest vanwege zijn onschuld en goede manieren, begeleidden hem naar de galg. Het geweeklaag was zo groot dat het elk hart, zelfs als het harder was dan diamant, zou hebben bewogen tot genade, alleen niet het hart van die tiran.
❡ Ook al was hij door zijn bloed van hoge adel, toch was hij ruwer in zijn ziel dan de slechtste boeren, want er zijn tegenwoordig meerdere van zulke edelen die, hoe meer ze worden gevraagd om iets te doen, hoe halsstarriger ze worden in hun weigering.
❦
Twintigste hoofdstuk
Van de trouw van een beer
De wreedheid van de tiran bleek ook bij een andere gelegenheid. Zo betrapte hij ooit de kok erop dat die stiekem iets uit het huis had ontvreemd. Onmiddellijk liet hij hem met de roe kastijden en in de kerker gooien met de bedoeling hem op dezelfde manier ter dood te laten brengen. Niet alleen de mensen, maar ook een beer, die de kok vanaf het begin van zijn leven had grootgebracht in opdracht van zijn meester, zetten zich in voor zijn vrijlating. Zo liet hij zich uiteindelijk meer door het wilde dier dan door het hevige aandringen van de mensen vermurwen, maar onder de voorwaarde dat de kok zonder menselijke hulp, dus alleen door de medewerking en de slimheid van de beer uit de diepe kerker waarin hij was gegooid, getrokken kon worden. Maar dit leek hem onmogelijk.
❡ Het dier begreep het onmiddellijk, alsof het verstand had. Het haastte zich naar de toren en vrolijk deed het, door zijn poten omhoog te heffen en te brommen, alsof de kok meteen naar buiten moest komen om hem het gebruikelijke voedsel te geven. Het was iets geweldigs en een vreemd schouwspel, waarvan de aanblik de tiran niet weinig plezier gaf. Het dier greep het touw dat boven het gat van de kerker hing, waarmee de gevangenen omhoog werden getrokken, en alsof hij ervaring had met zo'n activiteit, liet hij het touw brommend stukje bij beetje vieren, en door aan het touw te schudden maakte hij de kok duidelijk dat hij op het hout moest gaan zitten, dat er dwars aan bevestigd was. Toen de kok was gaan zitten, trok het dier hem tot vreugdevolle verbazing van alle aanwezigen naar boven, streelde hem en leidde hem dansend zijn keuken binnen.
❡ Dit voorval had de tiran inderdaad enig plezier gebracht; maar dit plezier duurde niet zo lang, dat hij volledig kon vergeven. Op een dag dacht hij bitter aan de ontrouw van de kok, die daarvoor gedood had moeten worden en aan zijn bevrijding. En opdat zijn wil niet geheel onvervuld zou blijven, nadat hij eenmaal besloten had om iemand ter dood te laten brengen, gaf hij opdracht het dier het bos in te brengen en het na verloop van tijd met de honden te achtervolgen. Maar de honden, die het beest goed kenden, speelden meer met hem dan dat ze het achtervolgden en opjoegen. Uiteindelijk werden de jagers gedwongen het dier te doden, dat tegen een boom ging zitten en zijn poten ophief alsof het smeekte om genade.
❦
Eenentwintigste hoofdstuk
Hoe Hans een door geesten bewaakte schat zou moeten opsporen
Op zulke en vele andere manieren oefende de graaf destijds zijn tirannie uit, zodat iedereen bang voor hem was. Hij had ook een familielid van vergelijkbare aard, die zijn onderdanen dagelijks onderdrukte met hoge belastingen en zware beproevingen. Eindelijk, na een rechtvaardig goddelijk oordeel, hebben de boze geesten zijn kasteel 's nachts vernield en de muren verwoest. Je vindt er ook iets over in mijn kleine schrift met vreemde voorvallen.26
❡ Dichtbij deze plaats lag een berg waar, naar men vertelde, schatten zouden zijn begraven. Toen mijn student dit hoorde, gaf hij me al snel klauwen27, met behulp waarvan ik ze zou kunnen zien als ik nog maagdelijk was; anders zou ik door de geesten worden gewurgd. Hoewel ik me van geen enkele misstap bewust was, vreesde ik toch gevaar en wilde er niets mee te maken hebben. Toen viel hij wreed tegen me uit met bedreigingen en klappen, maar omdat anderen het me ook afrieden, kon hij me niet winnen voor deze hachelijke onderneming. Omdat hij me niet bereid vond om in deze en soortgelijke goddeloze plannen mee te gaan, begon hij me te haten.
❦
Tweeëntwintigste hoofdstuk
Hoe een slechte kameraad met Hans een gemene streek uithaalde
De student stuurde me vaak de dorpen in met andere leerlingen die zijn kameraad had meegenomen, om kippen en ander pluimvee te stelen. Hij zorgde ervoor dat ik ijverig en volgzaam werd in dergelijke zaken, maar niet dat ik vooruitgang boekte in wetenschap en onderwijs. Ja, ik weet niet of ik ooit een Latijns woord van hem heb geleerd. Want hijzelf was onwetend en ontliep de goede scholen waar hij zou kunnen studeren; daarentegen zocht hij alleen onbekende scholen op, omdat hij daar door de jongens voor geleerd werd gehouden omdat hij zo groot was. Na lang ronddwalen had hij hier eindelijk zo'n plek gevonden, die paste bij zijn luiheid.
❡ Omdat ik de taal van dat vreemde volk niet kende, moest ik daar meer aandacht aan besteden dan aan het Latijn. Ik vroeg ooit aan een van mijn klasgenoten, die in die plaats was geboren, om me te leren hoe ik de vrouwen moest begroeten, want ik trof ze bij het bedelen vaker thuis aan dan de mannen. Toen heeft hij mij uit boosaardigheid lelijke scheldwoorden leren zeggen.
❡ Zonder dat ik me van die boze opzet bewust was, sprak ik die woorden als groet tegen een meisje, zijn eigen zuster. Zij viel in hevige woede tegen mij uit, sprong op van haar stoel, greep de spinrok van het spinnewiel en stormde op mij af. Toen ze dicht bij me kwam, werd ik door een grote schrik overvallen, sprong vanuit de deuropening waar ik stond, naar achteren en trapte een aantal jonge ganzen dood. Het maakte haar nog razender, bijna waanzinnig, en rende me met luide kreten achterna waardoor ik met nog grotere angst op de vlucht sloeg. Ik was zo bang geworden dat ik niet meer wist waar ik was. Evenmin begreep ik waarom het meisje zo te keer was gegaan, want ik dacht dat ik haar alleen maar met heilige en eerbare woorden van begroeting had toegesproken. Nadat ik aan haar ontsnapt was, liet ik haar weten dat ik onschuldig was, en toen ze had gehoord van de lage streek van haar broer, richtte ze haar wraak op hem.
❡ Zo ben ik verstandig geworden en wilde ik de taal niet meer van lichtzinnige mensen leren omdat ik vreesde voor mijn huid.
❦
Drieëntwintigste hoofdstuk
Van de godsdienstoefening van de ketters en de warme baden bij Elbogen
Ik heb hier en elders weinig aandacht besteed aan de godsdienstoefening van de ketters, omdat ik op mijn twaalfjarige leeftijd meer zorgen had over de meelpap waarmee ik dagelijks werd gevoed dan dat ik me bezig hield met het geloof of de ketterij van deze mensen. Eén ding herinner ik mij nog, namelijk dat een bepaalde stad slechts één priester had, die behalve op zondag zelden de mis las en predikte. Een keer per jaar, en verder wanneer dat nodig was, diende hij een sacrament toe. Hij woonde vlakbij de kerk en leidde een tamelijk arm en sober leven. Van de mensen die hem dominee noemden, hadden hij en de oude weduwe die hij als dienstbode had, recht op niet meer dan nodig was voor voedsel en kleding. Toen de pest uitbrak, vluchtten we hier weg en keerden we terug naar Duitsland, waar we de winter wilden doorbrengen in de stad Eger, als er een plaats in de school vrij was. Op de reis daarheen kwamen we door het gebied van de graven van Schlick, en vijf mijl van Eger en één mijl van de plaats Elbogen28, bij de prachtige en beroemde warme bronnen29; daar hebben we twee of drie weken doorgebracht om te kuren. Daarna vervolgden we onze reis en werden we in de school van Eger opgenomen, en kregen we allebei onderdak bij rijke families om hun zoons te helpen bij het studeren.
❦
Vierentwintigste hoofdstuk
Hoe Hans nog meer mishandelingen door de student moest ondergaan
De student was blij met zijn onverwachte geluk; maar het mijne, dat wat gunstiger leek, wekte jaloezie en grote ergernis bij hem op. Want hij zei: "Het is niet eerlijk dat jij, als leerling in den vreemde, zo snel een betere positie krijgt en betere dagen doormaakt dan ik."
❡ Omdat hij mijn dienst niet langer nodig had vanwege zijn nieuwe functie, droeg hij me over aan twee grote studenten, voor wie ik de hele winter moest bedelen. Ik klaagde hierover bij de zoon die aan mij was toevertrouwd, en hij vertelde het aan zijn ouders. Die zeiden me dat ik elke dag direct na school met hun zoon naar huis moest komen en die anderen moest negeren. Toen ik het gebod van de student zo enkele malen niet had opgevolgd, greep hij me op een dag toen we van school naar huis wilden gaan, en met zijn kameraden sleurde hij me mee naar hun cel, trok al mijn kleren van mijn lijf en sloeg me lange tijd op mijn hele naakte lichaam met de roe. Vastgebonden, liet hij me, ondanks de grote kou, tot de volgende dag achter in de afgesloten ruimte. De volgende ochtend vroeg hij me of ik wilde doen wat de studenten zeiden, waarop ik graag ja zei. Toen maakte hij me los, gaf me onder harde dreigementen en vloeken over aan die twee en ging toen terug naar zijn kamer.
❦
Vijfentwintigste hoofdstuk
Hoe Hans moest vluchten voor de wrede studenten en dienst moest nemen in een herberg in Karelsbad
Dus mijn leerling moest 's ochtends alleen naar school gaan. Toen hij van mij had gehoord wat er met mij was gebeurd, vertelde hij het onmiddellijk aan zijn ouders. Na mijn thuiskomst 's avonds moest ik ze alles uitvoerig vertellen. Ze hadden veel medelijden met mij en zeiden me dat ik thuis moest blijven. Ze wilden zien wat er nu zou gebeuren. De student, die zowel door de klachten van zijn medestudenten, aan wie hij mij had verkocht, en door mijn afwezigheid, de toestand begreep, kwam de volgende ochtend, samen met een flink aantal studenten en leerlingen naar ons huis. Toen ze het huis en de trap op stormden naar de bovenste verdieping, waar wij ons ophielden, werden ze opgewacht door de vader die wapens bij zich had. Hij sloeg op ze in en joeg hun het huis uit en van het erf af en riep hen dreigend toe, dat ze zoiets niet nog een keer moesten uithalen.
❡ Maar ik armste! Ik wist niet wat ik na dit voorval moest doen. Ik zou voortaan niet meer naar school of om een boodschap de deur uit durven gaan. Mijn medeleerlingen hadden me namelijk verteld dat ze me in stukken zouden scheuren als ze me ergens te pakken konden krijgen. Uit angst voor hen nam ik afscheid van mijn medeleerlingen en de school, vluchtte stiekem de stad uit en haastte me terug naar Karelsbad.
❡ Hier bediende ik in een herberg de badgasten tot aan de lente. Toen werd ik geroofd door een adellijke Bohemer. Zo werd ik tenslotte wegens de wreedheid van de leerling gedwongen om de school en de studie van de wetenschap op te geven omdat ik zijn goddeloze gedrag tegenover mij niet langer kon verdragen; en ik was hem zo dringend aanbevolen door mijn ouders. Wij hebben elkaar sindsdien nooit weer gezien, noch heb ik vernomen wat er van hem geworden is. Maar in de badplaats ontmoette ik opnieuw twee leerlingen die met mij in dezelfde kamer hadden gewoond in het internaat van Kaaden. Ze vertelden me dat hun studenten waren opgehangen wegens een diefstal. De gedachte kwam bij me op dat er een keer iets dergelijks met mijn student zou kunnen gebeuren. Als dat later inderdaad zou gebeuren, wat ik niet wenste, zou de appel niet ver van de stam zijn gevallen, want zijn vader is in onze geboortestad ook aan de galg opgehangen vanwege een diefstal. Ik heb echter gehoord dat hij, nadat ik bij hem weg was, weer in de buurt van onze geboortestad is gesignaleerd, maar dat hij uit schaamte, omdat zijn vader terechtgesteld was en omdat hij mij kwijt was geraakt, niet de stad binnen is gegaan. Zijn vrienden, die hij heimelijk had laten roepen, zochten hem op, en met hen ook onze vrienden, die ervan hadden gehoord. Maar toen hij niet in staat was om met enige waarheidsgetrouwheid te antwoorden op hun vragen waar hij me had achtergelaten, en verstrikt raakte in steeds grotere tegenstrijdigheden, zorgde hij ervoor dat hij zo snel mogelijk van hen wegkwam. Sindsdien is hij tot op de dag van vandaag nergens in onze geboortestreek gesignaleerd.
❡ Kijk, Philip, je hebt nu alle ellende gelezen die ik van mijn zevende tot het twaalfde jaar van mijn leven heb doorstaan onder de roedes van de schoolmeesters, en hoe die ezel van een student, nadat mijn ouders mij zo zorgvuldig aan hem hadden aanbevolen, in den vreemde zich van zijn taak heeft gekweten. Moge de almachtige God hem vergeven voor wat hij mij heeft aangedaan! Amen.
-
Met de inname van onze hoofdstad wordt de verovering van Mainz op 28.10.1462 door Adolf von Nassau bedoeld, die zich zo in de Vete om het diocees Mainz (1459-1462) tegen zijn rivaal Diether von Isenburg als aartsbisschop en keurvorst van Mainz opstelde. De stad Mainz, die aan de zijde van Diether von Isenburg vocht, raakte eeuwenlang zijn politieke onafhankelijkheid kwijt en kwam onder het bestuur van de keurvorst. ↩
-
In het centrum van de bedevaart van Niklashausen in de Tauber-vallei stond de herder Hans Böheim, ook "Hansje de Fluiter" genaamd, die in de lente van 1476 een grote verandering predikte van alle dingen die de Moeder Gods hem had geopenbaard. Vele duizenden pelgrims hoorden zijn eis om tienden, rente, hulde en verplichte bijdragen af te schaffen en het vrije gebruik van bossen en wateren door de dorpsgemeenschap te herstellen. De bisschop van Würzburg liet Hans Böheim als ketter verbranden. ↩
-
Salomo, koning van Israël-Juda (965-925 v.Chr.), Zoon van David. ↩
-
Publius Vergilius Maro (70-19 v.Chr.), dichter van het Romeinse nationale epos Aeneis. De Middeleeuwen en Renaissance zagen hem als de grootste dichter ooit. ↩
-
Publius Ovidius Naso (43 v. Chr. - 17 na Christus), Romeinse dichter die door keizer Augustus werd verbannen; schreef o.a. liefdesklaagzangen, een mythologisch epos "metamorphosen"), de "liefdeskunst" e.a. ↩
-
Seneca Lucius Anneus (4 v.Chr.-65 n.Chr.), Romeins stoïcijnse filosoof en politicus, leraar van keizer Nero, schreef moreel-filosofische dialogen en brieven, evenals wetenschappelijke onderzoeken, die in de Middeleeuwen werden beschouwd als een leerboek van de natuurkunde. ↩
-
Quintus Horatius Flaccus (65-8 v. Chr.), Romeinse dichter en satiricus: Epist. 1, 2, 69. ↩
-
Oude Testament, Genesis 8, 21. ↩
-
Oude Testament, Liber proverbiorum 22, 6 (Salomo). ↩
-
Tot op de dag van vandaag is in het gebied rond Bingen de gewoonte bewaard gebleven dat op de dag van Gregorius (12 maart) de kinderen met pretzels, waaraan kleurrijke linten gebonden zijn, naar school komen (noot van de vertaler Latijn-Duits). ↩
-
Horatius, Sat. 1, 1, 25-26. ↩
-
In een ander werk, Makrostroma II, geeft Butzbach een gedetailleerde beschrijving van zijn woonplaats Miltenberg.
De stad is oud en werd al bewoond door de heidenen. Oude muurresten doen nog steeds denken aan hun vermeende oprichter, een Trojaanse koning. Aan de achterkant, versmald door de bergen die de Main naderen, strekt Miltenberg zich uit over een halve mijl langs de landweg.
De stad wordt versterkt door machtige wallen en grachten, muren en bastions, evenals aan de in- en uitgang en op de heuvel door drie enorme torens. Het kasteel staat midden in de stad met een hoge muur, gracht en ophaalbrug. De aartsbisschop van Mainz houdt hier soms verblijf om tot rust te komen. Het kasteel heeft ook een sierlijke kapel, grote woonkamers en stallen. Hoog boven in de wachttoren houdt de bewaker altijd de wacht en blaast hij op zijn hoorn wanneer dat nodig is. De huizen, gebouwd van stenen of wit geschilderd, zien er heel mooi uit met hun leidaken of pannendaken. Uitstekend zijn de kelders die in de aarde zijn uitgegraven of zijwaarts in de rotsen zijn gehouwen, waar alle voorraden koel worden gehouden in de zomer en warm in de winter.
Er is een grote en prachtige kloosterkerk die rust op slanke pilaren, gewijd aan Sint-Jacobus. Een college van aristocratische prelaten en evenveel vicarissen doet er dienst. Vreemd genoeg bevindt de parochiekerk van de Heilige Maria zich buiten de stad in een nabijgelegen dorp. Naast deze hoofdkerken is er een aantal kleinere kerken en kapellen in en buiten de stad: Sint Martinus, Sint Walburg, Sint Vitus, Sint Gotthard en een die "Zum Engelberg" heet.
Daarnaast bestaat er nog het beroemde hospitaal Sint Pieter. Volgens een oud voorschrift moeten arme reizigers vriendelijk worden ontvangen door de ziekenhuismeester, hun voeten moeten worden gewassen en ze moeten ruimschoots verfrissing krijgen.
Er is ook een zeer mooie kapel van Onze Lieve Vrouwe in de stad, die vanouds bekend is door de vele wonderen; het ontbreekt haar nooit aan vrome biddende gelovigen, aan de feesten opgedragen aan de Moeder Gods en iedere zaterdag wordt er een plechtige eredienst gehouden. Deze kapel is zo beroemd dat de buitenlandse pelgrims die week na week vanuit Hongarije, Bohemen en andere verre oorden komen en naar Aken trekken, nooit verzuimen om hier stil te houden en te bidden. De burgers van Miltenberg zijn in zo grote verering en liefde de Moeder des Heren toegewijd dat ze tijdens de grote pelgrimage op de Markt een openbare keuken en grote tenten voor de pelgrims opzetten, en hen van eten en drinken voorzien; een gastvrijheid zoals ik nog nooit ergens anders heb gezien of gehoord.
Het land rondom Miltenberg is zeer vruchtbaar en brengt allerlei soorten groenten en granen voort, vooral tarwe en spelt. Op de heuvels groeit een wijn die licht is en de hersenen van de drinker niet te veel verwart, maar die het hart vrolijk maakt. De stad is omringd door twee grote bossen; aan de ene kant die van het Odenwald, dat zich uitstrekt tot Heidelberg, aan de andere kant van de Spessart, die zich ongeveer van Würzburg, zes mijl verderop, uitstrekt tot Frankfurt, en die de varkens in de winter veel eikels biedt.
De burgers houden zich, afgezien van een paar ijverige kunstenaars en verstandige kooplieden, voornamelijk bezig met scheepvaart, visserij, vrachtvervoer, akkerbouw, en nog meer met textielweverij. Vanwege het levendige verkeer en de vele vreemdelingen die naar de Frankfurter beurs, naar Aken of andere steden in Neder-Duitsland reizen, zijn er veel bakkers, slagers en herbergiers.
Miltenberg is de belangrijkste havenplaats aan de Main, die alleen vanaf hier voor grotere schepen bevaarbaar is. De goederen die vanuit Frankfurt aankomen worden hier vanaf de schepen op wagens geladen en wat stroomafwaarts gaat, van de karren op de schepen. Dat is de reden waarom de Miltenberger schippers en voerlieden al het verkeer tussen Neurenberg, Bamberg en Frankfurt beheersen.
Mijn geboortestad heeft ook veel geleerde en vrome mannen voortgebracht. Van recente tijden zijn: Wolfgang en Johann Kitzinger, secretarissen van de aartsbisschoppen van Mainz en Keulen. Of de naam Miltenberg voortkomt uit de vruchtbaarheid van zijn akkers, uit de prachtige steengroeven of het vriendelijke, milde en welwillende gemoed van zijn inwoners, is onzeker. ↩ -
Baccalaureaat, laagste academische graad sinds de dertiende eeuw, verworven aan het einde van de "septem artes liberales", de "zeven vrije kunsten". ↩
-
Beanus, bacchant, nieuw aangekomen student of oudere reizende student, die van de ene Latijnse school naar de andere trok. ↩
-
Langenzenn, een stadje in het voormalige vorstendom Ansbach. ↩
-
Burse, aan Duitse universiteiten een gemeenschappelijke woonruimte voor de studenten onder toezicht van een magister, die men voor kost en inwoning een bijdrage moest betalen. ↩
-
Hendrik II, de heilige (973-1024), duitse koning vanaf 1002. Bevorderde de kerkhervorming, stichtte het bisdom Bamberg en het klooster Michelsberg. ↩
-
Aenea Silvio Piccolomini (1405-1464), humanist, diplomaat, schrijver en historicus, in 1458 als Pius II tot paus gekozen. Zijn belangrijkste historische werken: de beschrijving van het Concilie van Konstanz, de geschiedenis van keizer Frederik III, de geschiedenis van Bohemen. ↩
-
Gottfried van Viterbo (omstreeks 1125-1192). In zijn geschiedenis „Gesta Friderici“ beschrijft hij de daden van keizer Frederik I, wiens kapelaan hij bijna 40 jaar was. ↩
-
De rijksjuwelen en de rijksheiligdommen werden sinds 1424 in de Heilige-Geest-Kerk in Neurenberg bewaard. ↩
-
Hier vergist Butzbach zich: Volgens het verdrag van 23 november 1493 werd Konrad Celtis von Sebald Schreyer, een van de uitgevers van de „Weltchronik“ van Schedel, opdracht gegeven de tekst voor de gedrukte uitgave te bewerken. Maar uiteindelijk kwam het er niet van. Van de „Weltchronik“ van Hartmann Schedel (1440-1514) zijn in 1493 een latijnse en in 1494 een Duitse uitgave bij Anton Koberger in Neurenberg verschenen. ↩
-
Dezelfde methode was ook nog in de 16e eeuw bij reizende studenten gebruikelijk, zo is te lezen in de autobiografie van Thomas Platter. ↩
-
Een jongere leerling die aan een oudere reizende student op trektocht werd meegegeven; vandaar het begrip ABC-leerling. ↩
-
Horatius, Od. 4, 7, 1. ↩
-
Met ketters bedoelt Butzbach de hussieten, de volgelingen van de hervormer Jan Hus; voor hem zijn ze synoniem voor de Tsjechen. ↩
-
De memorabilibus gestis synchronicorum (Over merkwaardige voorvallen) ; dit werk wordt als verloren beschouwd. ↩
-
Volgens bijgelovige opvattingen konden honden met klauwachtige aangroeisels aan de poten geesten zien. Zie het Handwörterbuch des deutschen Aberglaubens. Bd. 4. Berlin 1931/32 Sp. 1146. ↩
-
Elbogen werd in 1434 door Keizer Sigismund aan de kanselier Kaspar Schlick verpand. In 1476 sloeg Mattheus Schlick een oproer van de burgers van Elbogen neer. ↩
-
Karelsbad/Karlsbad. ↩